Kenmerken & Beschrijving
De roodkeelduiker, van de Latijnse naam “Gavia stellata”, is de kleinste van de leeuweriken (gaviidae) met een spanwijdte van 110 cm en een lengte van 67 cm.
Zijn fijne snavel is lichtjes gekanteld, zijn ogen zijn rood, zijn nekkleed is vrij uitgebreid wit en grijs op de rug en de achterkant van de kop tijdens het broedseizoen.
Zijn broedkleed is zeer opvallend, met een grote ruige vlek op de voorkant van de nek en grijze en witte strepen op de schouders.
Tijdens de vlucht houdt hij zijn nek en poten uitgestrekt en slaat hij snel en wijd met zijn vleugels.
Habitat (Biotoop)
De roodkeelduiker is een watervogel die een meer of vijver overneemt zonder concurrentie van een ander lid van zijn soort, behalve in paren.
In de winter geeft hij de voorkeur aan meertjes die nog nat zijn.
Gedrag & gewoonten
Zoals zijn naam al doet vermoeden, duikt de roodkeelduiker heel vaak nadat hij lange tijd op de loer heeft gelegen, met de voorkant van zijn kop in het water.
Hij voedt zich voornamelijk met vis en blijft meer dan een minuut apneu.
Hij heeft de gewoonte zijn kop op en neer te bewegen om zijn gezichtsvermogen te testen, net als een uil.
Voortplanting en onvolwassen
De roodkeelduiker is een monogame vogel die vaak in hetzelfde nest broedt als in voorgaande jaren.
Het nest wordt gebouwd op de grond in grasachtige gebieden van waterplanten en mossen.
Het vrouwtje kan 1 tot 3 eieren leggen, die ze uitbroedt tot ze na 27 dagen uitkomen.
De jongen brengen meer dan 3 weken door op de vijver met hun ouders, wachtend op voedsel dat wordt gebracht door de twee volwassenen.
Roep of Stem
De roodkeelduikerik maakt tijdens de vlucht een luid, monotoon kwakgeluid, “kwak-kwak-kwak”.
Zijn lied is een sonoor duet tussen het mannetje en het vrouwtje. Sommige iets kortere roepjes doen denken aan een vossengejil.
In de winter zwijgt de roodkeelduiker.