De reigerDe reiger
©De reiger|Lionel BOUILLON

De blauwe reiger Ardea cinerea

Hij leeft soms in kolonies en is de meest verspreide steltloper op het meer.

Alles over De blauwe reiger

Kenmerken & Beschrijving

De blauwe reiger, van de Latijnse naam “Ardea cinerea”, is een grote, robuust uitziende steltloper met een overwegend grijs en grijswit lichaam en een spanwijdte van 1,75 m.

Hij heeft een sterke grijsgele snavel (oranjegeel tijdens de paartijd), grijsgele poten en een zwarte nek met een lange nekveer.

Zijn nek is grijswit met zwart gestreept.

Zijn silhouet tijdens de vlucht is gemakkelijk te herkennen, met de gevouwen nek, de vleugels in de vorm van haakjes en de langzaam flapperende, uitgestrekte poten.

Habitat (Biotoop)

De blauwe reiger komt in alle zoete en brakke wateren voor, mits deze goed gevuld zijn met vis.

Buiten het seizoen is hij ook te vinden in landbouwgebieden, waar hij jaagt op woelmuizen en andere landprooien.

Om te broeden zoekt hij bosrijke gebieden met grote bomen om zijn nest te bouwen. Grote parken, kanalen en waterlopen zijn geschikte locaties.

Lokaal worden rietvelden gekozen om te nestelen.

Gedrag & gewoonten

De blauwe reiger is een kuddevogel, behalve als hij vist of jaagt in weilanden.

Soms in grote groepen, beweegt hij zich langzaam als hij nadert, dipt zijn snavel na een lange statische steel om zijn prooi te grijpen.

Als hij niet actief is, slaapt hij met zijn hoofd in zijn schouders, soms helemaal ingegraven in zijn verenkleed, op één poot.

Voortplanting en onvolwassen

De blauwe reiger is monogaam en bouwt zijn nest hoog in de bomen (in het bladerdak) of in het riet met behulp van takken en twijgen. Het nest kan van jaar tot jaar worden hergebruikt. De nesten zijn vrij groot en worden vaak midden tussen andere reigernesten gevonden, omdat de soort vaak in kolonies voorkomt.

Het vrouwtje legt 3 tot 5 eieren, die na 30 dagen uitkomen.

De jongen verlaten het nest pas na 2 maanden en kunnen pas na 55 dagen vliegen.

Roep of Stem

De blauwe reiger roept meestal luid, zuur en kwakend “kah-ahrk!”.

Sluiten